De rechtbank Den Haag heeft uitspraak gedaan in de procedure die drie burgers tegen de Staat waren begonnen. Eisers vinden dat de Staat tegenover hen onrechtmatig heeft gehandeld door van 25 september 2021 tot 25 februari 2022 het coronatoegangsbewijs (CTB) in te voeren.
Inmenging geen schending van grondrechten
De maatregelen die de overheid in de coronaperiode heeft genomen, waaronder het CTB, hebben diep ingegrepen in het dagelijkse leven van alle burgers, ook in dat van eisers. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het CTB een inmenging was in de grondrechten van eisers. Wanneer sprake is van inmenging in grondrechten moet de Staat stellen en bewijzen dat die inmenging gerechtvaardigd was.
De rechtbank komt tot de conclusie dat deze inmenging gegeven de situatie eind 2021/begin 2022 geen schending van die grondrechten vormde. Dit betekent dat de invoering van het CTB jegens eisers niet onrechtmatig was. De rechtbank wijst hun vorderingen af.
Geschil
Eisers vinden dat zij door de invoering van het CTB in hun grondrechten zijn beperkt, zonder dat daarvoor een goede reden was. Het CTB was volgens hen namelijk ongeschikt voor de doelen die de Staat ermee zei te willen bereiken, en was dit in september 2021 ook al duidelijk. Volgens eisers was het CTB dus alleen een drukmiddel om te stimuleren dat mensen zich lieten vaccineren, terwijl aan vaccinatie allerlei risico’s waren verbonden. Mensen zoals eisers die zich niet lieten vaccineren, mochten op bepaalde locaties niet meer naar binnen en werden zo maatschappelijk buitengesloten. Eisers vinden dit alles onrechtmatig en vorderen vergoeding van de schade die zij daardoor hebben geleden.
De Staat wijst erop dat tijdens de coronaperiode sprake was van botsende grondrechten die hij als overheid moest afwegen. In de uitzonderlijke omstandigheden van dat moment was de invoering van het CTB volgens de Staat een noodzakelijke en proportionele maatregel. De Staat heeft die maatregel ook niet zomaar heeft genomen, maar pas nadat hij zich daarover uitgebreid had laten adviseren door verschillende deskundigen en maatschappelijke organisaties. De maatregel is zodra dat kon weer ingetrokken.
Oordeel rechtbank
De rechtbank komt tot het oordeel dat de situatie in september 2021 dermate riskant en onvoorspelbaar was dat de Staat op dat moment in redelijkheid tot de invoering van het CTB heeft kunnen besluiten.
Hoewel er in 2021 ook wetenschappers en medici waren die schreven dat Covid-19 voor de meeste mensen helemaal niet zo erg was, was de breed gedragen wetenschappelijke en medische opvatting dat voorzichtigheid geboden was. Bovendien bevestigden de meeste critici dat Covid-19 voor bepaalde groepen in de samenleving wel erg gevaarlijk was. Daarbij kwam dat zich in september 2021 nieuwe, besmettelijker varianten van het virus over de wereld verspreidden; op dat moment was nog niet duidelijk of die varianten mensen zieker of juist minder ziek zouden maken. Wat de langetermijngevolgen van een besmetting met Covid-19 zouden zijn, wist nog niemand: daarvoor was de ziekte te kort geleden ontdekt.
Ook heel belangrijk was dat het zorgpersoneel in september 2021 al anderhalf jaar lang extreem zwaar was belast: veel zorgverleners waren zelf ziek of hadden de zorg verlaten. Daarbij kwam dat er door de coronazorg al anderhalf jaar veel gewone zorg was uitgesteld die moest worden ingehaald, terwijl de (nieuwe) gewone zorg en de coronazorg doorliepen. En de herfst en de winter kwamen eraan, met alle gewone (griep- en verkoudheids)virussen die daarbij hoorden.
In die situatie was het begrijpelijk dat de Staat het zekere voor het onzekere heeft genomen en het CTB heeft ingevoerd, zowel om kwetsbare mensen te beschermen als om de zorg te ontlasten. Voordat de Staat dit deed, was op Europees niveau ook al besloten tot het nemen van deze maatregel. Ook veel andere landen in de wereld voerden soortgelijke maatregelen in.
De wettelijke basis voor het CTB voldeed aan de eisen die de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) daaraan stellen.
Het CTB was als maatregel weliswaar ingrijpend, maar in de situatie van dat moment toch proportioneel. De Staat moest de grondrechten van alle burgers afwegen. Sommigen werden door het CTB gehinderd in hun privéleven, onderneming of andere vormen van deelname aan de samenleving, terwijl anderen daardoor juist werden beschermd in hun recht op leven en gezondheid, privéleven, onderneming of andere vormen van deelname aan de samenleving. Die afweging heeft de Staat gemotiveerd gemaakt; daarbij is hij binnen de beleidsruimte gebleven die het EVRM lidstaten gunt.
Lees het originele artikel