In de zaak van een Ghanese vrouw die met haar drie kinderen bij haar partner in Nederland wil verblijven, heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, geoordeeld dat het onderscheid dat de staatssecretaris maakt bij het bepalen wie wel en niet inburgeringsplichtig is, in strijd is met onder andere het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie.
Inburgeringsexamen niet gehaald
De vrouw mag van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet bij haar partner in Nederland verblijven omdat zij, ondanks dat zij in Ghana meerdere pogingen heeft gedaan, haar inburgeringsexamen niet heeft gehaald. Volgens haar is het oneerlijk dat voor haar als onderdaan van Ghana, in tegenstelling tot onderdanen van een aantal andere landen, de inburgeringsplicht geldt. Ze is van mening dat zij hierdoor wordt gediscrimineerd op grond van ras en etniciteit.
Onderscheid op grond van nationaliteit
De staatssecretaris vindt dat het onderscheid te rechtvaardigen is omdat het gebaseerd is op de nationaliteit van onderdanen, en niet op ras en etniciteit. De staatssecretaris baseert zich voor dit standpunt op de Kamerstukken bij de totstandkoming van de Wet inburgering in het buitenland. Daaruit is op te maken dat de inburgeringsplicht niet geldt voor een aantal “westerse” dan wel “westers-georiënteerde” landen die in sociaaleconomisch, maatschappelijk en politieke situatie op Europese landen lijken. Dit zijn volgens de staatssecretaris landen als Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten. Voor onderdanen van alle andere landen geldt de inburgeringsplicht wel.
Geen rechtvaardiging voor onderscheid
De rechtbank oordeelt enkel over het door de staatssecretaris gemaakte onderscheid tussen groepen mensen in het bereiken van betere integratie. Deze uitspraak gaat niet over het doel van de Nederlandse overheid tot betere integratie in Nederland van derdelanders. Dat is niet in geschil en is naar het oordeel van de rechtbank ook volstrekt legitiem.
Inburgeringsvereiste gebruikt als selectiemechanisme
Verder vindt de rechtbank dat het inburgeringsvereiste door de staatssecretaris wordt gebruikt als selectiemechanisme. Daarmee is het ook in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn en jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Daaruit volgt namelijk dat integratievoorwaarden niet tot doel mogen hebben personen te selecteren die hun recht op gezinshereniging zullen kunnen uitoefenen, maar mogen de voorwaarden slechts dienen om integratie in de lidstaten te vergemakkelijken.
Lees het originele artikel